-
Daar in Arnhem heb ik kennis gemaakt met de medebroeders die allemaal tien jaar jonger waren of daaromtrent. Na het diner gingen we met de bus naar Huissen. Daar werden we opgewacht door de jeugd van de stad en volgde het traditionele gebruik om ons klein geld weg te gooien dat dan gretig werd opgeraapt. Met 21 geroepenen stonden wij in de valavond voor de poort van het klooster. Pater Biezeno en zijn socius Wark ontvingen ons. Zo begon voor mij het kloosterleven. Van de acht jaren die volgden vóór ik naar Venlo vertrok ga ik alleen maar de markante episodes en voorvallen vertellen. Want anders loopt mijn verhaal teveel uit. Tijdens het noviciaat viel ik van de ene verbazing in de andere. De tijd schoot wel op want het bleef spannend in de eentonigheid die het kenmerk is van het noviciaatjaar. Mijn eerste verbazing was dat pater Biezeno helemaal veranderde in zijn houding tegenover mij. Hij was een paar keer bij ons thuis geweest. Ik had hem elke week geschreven en hij schreef van tijd tot tijd terug. Ik ging met hem om als een kennis. Zoals dat normaal is. Nu nam hij direct afstand en ik ben het hele noviciaat niet bij hem geweest dan functioneel. Als ik als deken van de novicen iets te vragen had. Denk niet dat ik dat erg vond, helemaal niet. Ik paste mij direct aan bis zijn houding. Voor de medenovicen was ik 'de oude Gulickx'; maar ik kon goed met hen opschieten. Ik zal door mijn verhalen wel eens teveel aandacht naar mijn kant hebben getrokken. Toch heb ik als deken geprobeerd aan hen de aandacht te geven die zij tekort kwamen in die gesloten samenleving van het noviciaat. Als deken was ik ook ziekenverzorger en ik merkte wel dat er sommigen op bed bleven om wat verwend te worden. Enkelen zag ik helemaal veranderen in de competitie van het streven naar volmaaktheid. Ik deed daar niet aan mee omdat ik mij op voorhand gewonnen gaf. Ik had immers al eens in een kerkraam gestaan en dat was in scherven gevallen. Om een tweede keer als Icarus uit de hemel te vallen en te verbranden had ik geen zin. Op de goede vrijdag van het jaar 1956, wij moesten vasten op water en brood, was Louk Janssen ziek. Toen ik hem eten bracht keek ik vanuit zijn cel neer op het volleyveld waar de novicen het uur van de kruisweg in een contemplatieve wandeling aan het voorbereiden waren. Toen heb ik de gevleugelde woorden gesproken. "Kijk ze daar eens lopen. Net of zij om drie uur moeten gekruisigd worden." De vrome Louk kon dat toen niet waarderen. Maar soit. Een andere verbazing voor mij was het aantal uren dat wij biddend in de koor van de kerk en in de kapel van het noviciaat moesten doorbrengen. Het hele officiegebed was in het Latijn. Na de retorica in Hoogstraten was het enige Latijn dat ik gelezen had het misformulier in mijn missaal. Pater Biezeno had mij aangeraden mijn Latijn en Grieks op te halen in de maanden dat ik moest wachten om in te treden. Daar was niets van gekomen. Via het officie bidden kwam het Latijn snel weer terug. Terugblikkend vraag ik me wel af hoe het mogelijk is geweest dat vrome en geleerde dominicanen een dergelijk overladen gebedsrooster konden aanbieden aan novicen. Op zulk een ten hemel schreiende overdaad zal in de hemel toch wel met tranen in de ogen en stoppen in de oren zijn gereageerd. Een keer in de maand kwam het dodenofficie et nog bij. Een extra uur bidden in het koor dat bedoeld was om onze medebroeders, ouders en familie die overleden waren uit het vagevuur te helpen. Wij kwamen er onder elkaar al spoedig achter dat er in het hiernamaals meer om dat dodenofficie geleden werd dan dat het verlichting bracht voor welke zielen dan ook. Zó werd het afgeraffeld en zó drukte het de stemming op aarde. De tijden veranderden en vooral het tweede Vaticaanse concilie heeft de hervorming in het kloostergebed gebracht. De dominicanen zelf kwamen er niet op, hoewel zij de absurde gang van zaken bij het koorgebed toch zelf meemaakten. Op 18 september 1955 ontving ik het kleed van de orde. In een plechtigheid in de kapel werd het colbertjasje uitgedaan en een habijt eroverheen geschoven. De familie mocht erbij zijn. In de refter moest ik daarna, gekleed in dat onwennig habijt, het eten rondbrengen. Ik had het zo warm in die nieuwe outfit dat ik echt gedacht heb: "Als dat zo blijft dan moet ik om fysieke redenen van over matige lichaamswarmte en transpireren afhaken".
klooster
Huissen
Pater
Hubert Gulickx
†13 -
Een Dominicaan
tussen het
Bronsgroen
Eikenhout